Klooster en kerk Kapucijnen
Dit Kapucijnenklooster is een rijksmonument. Het is in een sobere stijl gebouwd tussen 1880 en 1882 naar een ontwerp van Valerius van Deurne, een van de eigen Kapucijnen.
In de jaren ’30 was het klooster te klein en werd er een extra etage aan toegevoegd. De oude kap werd hiervoor opgevijzeld en daaronder werd een nieuwe verdieping gebouwd. Het gebouw, opgetrokken in een rode Belgische baksteen, heeft een carréplattegrond, waarvan één zijde wordt ingenomen door de kerk. De voorgevel van het klooster telt tien traveeën. In de binnentuin is de begraafplaats waar de tientallen identieke zwarte gietijzeren grafkruisjes imponeren. Ook zien we hier een groot kruis met een wit gietijzeren corpus. In de gang memoreert een eikenhouten bord met siersnijwerk de overledenen. Een imposante ruimte is de sacristie. Deze heeft donker eikenhouten snijwerk en een rijke lambrisering. De kapucijnen of minderbroeders behoren tot de zogeheten 'bedelorden'. Zij vestigden zich in 1882 in Tilburg. Onder de Tilburgse bevolking verwierven zij grote bekendheid als 'biechtvaders'. Veel mensen die het niet zo goed met hun parochiegeestelijken konden vinden, gingen bij de paters kapucijnen te biecht. Verder stonden zij bekend om hun 'volkspreken'.
Het altaar in de kerk werd in 1887 vervaardigd door de broeders Adrianus der Kinderen en Urbald Jonkergouw. Aan weerskanten is een rondboogopening, waardoor de paterskapel zichtbaar is. Kerk en klooster zijn tegelijkertijd gebouwd. De neobarokke stijl grijpt in vormentaal terug op die van de achttiende eeuw. De eenbeukige kruisvormige kerk heeft een schip van zes traveeën, een rechtgesloten koor en transept van elk één travee. De kerk is opgetrokken uit machinale rode baksteen met zandsteengele bakstenen speklagen, hoekblokken en decoratieve lijsten. Op de zadeldaken liggen leien, de plint is van hardsteen. De hoofdingang is voorzien van een rijk bewerkte houten omlijsting met zuilen. In een rondboog heffen twee armen zich op naar een kruis in een lauwerkrans. Daar boven het beeld van de gekruisigde Christus, met Maria en Johannes. Langs de wit gestuukte wanden in de kerk staan aan beide zijden drie biechtstoelen met halfronde plattegrond met zuiltjes. Daar boven kruiswegstaties uit 1882, olieverf op doek in houten lijst met kruis. Het hoofdaltaar is het middelpunt van de kerk en maakt onlosmakelijk deel uit van de neobarokke architectuur.